PBM tegen vallen
Een koppeling is volgens EN 362 een apart onderdeel dat gebruikt wordt om componenten in een valbeveiligingssysteem met elkaar te verbinden. Om dit te kunnen doen moet de koppeling open kunnen. Voorbeelden van een koppeling zijn karabijnhaken, ook wel karabiners genoemd.
Karabijnhaken worden ingedeeld in vijf verschillende typen of klassen:
De verschillende klassen zijn bedoeld voor verschillende toepassingen en moeten dus ook voldoen aan verschillende eisen.
Koppelingen van de klassen B, T en A moeten bijvoorbeeld zelfsluitend zijn. Dit betekent dat de sluiting van de karabiner automatisch sluit zodra je hem loslaat. Karabiners uit klasse Q daarentegen worden juist handmatig gesloten met een schroefsluiting. Deze zijn bedoeld voor langdurige of duurzame verbindingen en moeten beveiligd zijn tegen handmatig openen door bijvoorbeeld een opgebracht draaimoment. Koppelingen van klasse M kunnen worden uitgevoerd met zowel een automatische sluiting als een schroefsluiting.
Als de karabiner vaak geopend moet worden om bijvoorbeeld tussen ankerpunten te worden omgehangen, beveelt DGUV Regel 112-198 aan karabiners met automatische vergrendeling te nemen. Dit betekent dat de sluiting van de karabiner niet alleen automatisch sluit, maar ook automatisch vergrendelt tegen onbedoeld openen.
Vaak worden karabiner met ball-lock vergrendeling gebruikt. Dat maakt het bedienen met handschoenen aan gemakkelijker. Andere kenmerken van geschikte koppelingen zijn de mogelijkheid om ze met een hand te bedienen, een opening die groot genoeg is voor de toepassing en voldoende speling tussen de beweegbare onderdelen, zodat vuil gemakkelijk kan worden verwijderd en de sluiting en vergrendeling niet blokkeren.
Universele karabiners kunnen zowel op de lange hoofdas als op de korte as volledig worden belast. Alle andere typen mogen alleen op de lange hoofdas worden belast en op de korte as met een geringere kracht (klasse B en Q), of helemaal niet (klasse T en A).